Extra indicatoren

Extra indicatoren bij Histogram, Baevsky-indexen en Spectrumanalyse-indicatoren

Histogram

Extra Indicatoren

Mean MS – Gemiddelde van de R-R min, ms en R-R min, ms – Normale waarde 600-700

HR BPM – Normaal 60-80

Indicator van temporale analyse

R-R min, ms – minimum interval tussen R-golven.

R-R max, ms – maximum interval tussen R-golven.

RRNN, ms – gemiddelde waarde van hartritme.

SDNN, ms – standaardvariatie van normale R-R-intervalwaardes. SDNN is een integrale (volledige) indicator en karakteriseert de variabiliteit van de hartslag in het algemeen.
SDNN is afhankelijk van het effect van het sympathische en parasympatische zenuwstelsel op de sinusknoop, de natuurlijke pacemaker van het hart.

De clustercellen van de sinusknoop zenden regelmatig elektrische impulsen uit, die de samentrekkingen van het hart initiëren. Het verhogen of verlagen van SDNN toont een verschuiving van het autonome evenwicht naar de prevalentie van een op de twee divisies van het zenuwstelsels (vecht- of vluchtmodus).

MxDMn, ms – veranderbare waarde, of het verschil tussen de maximale en minimale lengte van cardio. Verschil tussen R-R-min R-Rmax – Normaalwaarde 150-250

Moda, ms. – Waarde van de meest bereikte waardes van cardio-intervallen

Amo % – Amplitudemodus – Het percentage hartcycli met de meest voorkomende duur. Als dit veld hoger is dan 50% toont dit een gebrek aan variabiliteit in de hartcyclus, waardoor onvoldoende capaciteit aanpassingsvermogen wordt aangetoond. Een gezond hart zou een brede waarde van variabiliteit hebben (een grotere variatie in de ruimten tussen de hartslagen), waardoor de aanpassingscapaciteit aan veranderende omstandigheden in het lichaam wordt gedemonstreerd, een teken van gezondheid. In het histogram kan dit als volgt worden gezien: Als de breedte van de basis van het histogram bijzonder smal is, toont dit een gebrek aan aanpasbaarheid zoals hierboven beschreven. Een bredere basis zou dus een hoger aanpassingsvermogen (meer variabiliteit in de hartfrequentie) aangeven en dus ook een gezondere toestand. Een smalle basis geeft een hoger stressniveau. Deze specifieke index op de histogrampagina heeft rechtstreeks betrekking op de tab Indexen en de schaal met de naam kosten van adaptatie.

RMSSD, ms – de standaardafwijking van de R-R-interval

CV, % – coëfficiënt van variatie.

Baevsky-indexen

Mo, sec – Modus, of waarde van de meest bereikte waardes van cardio-intervallen. Modus geeft het meest waarschijnlijke niveau van het potentieel van de sinusknoopfunctie en valt, met voldoende stationaire processen, samen met de mathematische verwachting van de kansberekening.

M-Mo kan als voorwaardelijke maatstaf fungeren voor de volatiliteit in de voorbijgaande operaties, maar de Moduswaarde geeft het niveau aan van functioneren die domineert in deze operatie.

AMo,% -Amplitudemodus, dit betekent het aantal hartcycli, vallend binnen het bereik van
Modus (gemeten in %). Amplitude van de Modus is afhankelijk van de invloed van het sympathische zenuwstelsel en weerspiegelt de mate van de gecentraliseerde aansturing van de cardiale cycli

RV, sec – Frequentievariabiliteit, berekend als het verschil tussen de maximale en minimale waarden
van RR-cycli (de breedte van het basishistogram). RV wordt beschouwd als indicator van parasympatische zenuwstelsel.
Hoe hoger het is, hoe sterker de impact van de Nervus Vagus op het hartritme – Nervus Vagus verlaagt het hartritme. Typische waarde van RV is van 0.15 tot 0.45.

IVB (Index van de vegetatieve balans). IVB=Amo/RV (c.u.) geeft de verhouding weer tussen de activiteit van de sympathische en parasympatische afdelingen van het autonome zenuwstelsel. De waarde van de IVB stijgt met een toename van de sympathische en neemt af met een toename van de parasympatische toon.

IRPA, c.u. (indicator van de activiteit van regulerende processen) – toepasselijkheid van de indicator van regulerende processen.
IRPA=Amo/Mo (c.u.), weerspiegelt de correspondentie tussen de sympathische activiteit van het AZS en het hoofdniveau van het functionerende SA-knoop.

VIR, c.u. (Vegetatieve index van het ritme) – AZS-ritme-indicator. VIR geeft een indicatie van de
parasympatische richting van de autonome balans. Berekend met de volgende formule: VIR = [1: (Mo • RV)]. Hoe groter de VIR – hoe groter de parasympathicotonie.

IC, c.u. – Index van centralisatie, IC = (HF + LF) / VLF (cu), weerspiegelt de balans tussen segmentale en suprasegmentale autonome controlemanagement. Wanneer de invloed van het AZS sterker wordt, verhoogt dit.

SI, c.u. (stress-index) – index van de spanning in regulerende systemen (R M Baevsky, 1974). SI=Amo/(2RV x
Mo), of ook wel genoemd Stress Index. Het weerspiegelt de mate van controle-hartcycluscentralisatie
en het AZS kan deze impact vergroten. Hoe kleiner de SI-waarde, hoe groter de activiteit van de sympathische divisie en de mate van hartcyclus-gecentraliseerd management

Spectrumanalyse-indicatoren

TP, mc2 – totale capaciteit van alle spectrale componenten. Weergegeven als een som van capaciteiten in de waardes HF, LF en VLF. Zie hieronder de gemiddelde/ gezonde waarde van Totale Vermogen.

HF, MC2 – de respiratoire golven of snelle golven (T = 2,5-6,6 sec, V = 0,15-0,4 Hz), weerspiegelen de respiratoire processen en andere vormen van parasympatische activiteit. Groen gemarkeerd op het spectrogram.

LF, mc2 – gemiddeld snelle golven (T = 10-30 sec, V = 0,04-0,15 Hz), gerelateerd aan sympathische activiteit (voornamelijk aan het vasomotorische centrum). Rood gemarkeerd op het spectrogram.

VLF, mc2 – trage golven (T> 30 sec, V <0,04 Hz), tonen verschillende soorten trage humorale-metabole effecten op het spectrogram. Blauw gemarkeerd. Met andere woorden de endocriene (hormonale) controle over homeostatische mechanismen.

—————————————————————————————————————————-

HF, % – comparatieve waarde van snelle golven in spectrum.

LF, % – comparatieve waarde van gemiddelde golven in spectrum.

VLF, % – comparatieve waarde van langzame golven in spectrum.

LFnu, % – genormaliseerde waarde van het spectrum bij lage frequenties.

HFnu, % – genormaliseerde waarde van het spectrum bij snelle frequenties. De spanningsindex SI (stress-index) en het spectrale vermogen TR zijn de belangrijkste indicatoren hiervan. Gezonde, fysiek goed ontwikkelde volwassenen hebben doorgaans een SI (stress-index) in het bereik 60-140 cu (voorwaardelijke eenheden) en een TR (spectraal vermogen) in het bereik 2000-3000 cu. In de praktijk hebben de SI (stress-index) en de TR (spectraal vermogen) de neiging om erger (lager) te zijn voor de gemiddelde stedeling.

LF/HF, de biologische leeftijd.

error: Inhoud is beveiligd
Vraag een gratis demo aan!